
Er is een weg
en als je die volgt,
als je zoekt en graaft, over schouders kijkt en door blijft gaan,
kom je aan een klein wit huis.
Daar ben ik opgegroeid.
Daar heb ik boom geklommen,
soep gegeten, met twee woorden leren spreken.
Aan moeder gevraagd,
kleine zus geplaagd.
Daar ben ik thuisgekomen.
Over bergen diep, als wolken traag, regen wolven nat.
Ik heb gehuild, ik heb mezelf geruild,
het kind uit dat huis,
voor een mens op zoek naar een eigen thuis.
En weer vertrokken.
Er is een weg
die ik heb gevolgd
tot aan een hoog rood huis.
Daar heb ik aangeklopt, noem het toeval, noem het lot.
Daar heb ik ontmoet, door gesprek verbonden,
mezelf verslonden, verloren en teruggevonden.
Maar hoge huizen vangen veel wind
dus als de storm woedt dan trillen de muren, verloren uren,
samen komen,
Daar heb ik proberen wonen.
Over bergen diep, als wolken traag, regen wolven nat.
Ik heb gehuild, ik heb mezelf geruild,
het kind uit dat huis,
voor een mens op zoek naar een eigen thuis.
Maar hoge huizen vangen veel wind
dus als de storm woedt dan trillen de muren, verloren uren,
samen komen,
daar heb ik proberen wonen.
Een kind uit dat huis
op zoek naar een eigen thuis.
En weer vertrokken.
Maar weer vertrokken.
En weer vertrokken.
Er is een weg
die ik heb afgelegd
tot aan dit zacht, groen huis.
Waar ik blijf, vanwaar ik dit schrijf:
soep gegeten, de liefde leren spreken,
in gesprek verbonden, twee levens versmolten.
Als de storm woedt dan knettert het vuur.
Bomen planten, handen houden, dromen delen, vastlopen, haren strelen.
Dit is mijn thuis, hier ben ik gebleven.